15 September 1923 – Ouwels en pleisters

Deze week lezen we in de PW aflevering over een tweetal doseervormen die 100 jaar geleden gangbaar waren maar nu het toneel hebben verlaten. En beide werden toentertijd ook nog zelf in de apotheek bereid. Voor poeders werden ouwels gebruikt om ze te verpakken en er bestond zelfs een instrument om dat semi-machinaal te doen (afbeelding). De ouwel is nog tot in de tweede helft van de vorige eeuw in gebruik gebleven als doseervorm. Met name het geneesmiddel Antigrippine is tot die tijd als ouwel leverbaar gebleven.

Pleisters, een kneedbare massa voor aanwending op de huid, waren ook zo’n nu vergeten doseervorm. Voor dergelijke pleisters bestonden voorschriften waarin gebruik werd gemaakt van natuurlijke rubber (caoutchouc). Maar omdat die moeilijk te verwerken was werd rond deze tijd geëxperimenteerd met latex-poeder als industriële rubber, dat sinds het eind van de 19e eeuw beschikbaar kwam. Het latex heeft het verdwijnen van de pleister als doseervorm niet kunnen tegenhouden. Toegepast als condoom is het echter een groot succes geworden.

In een bericht over de Nederlandse Jaarbeurs (de negende in 1923) wordt ook gerept over de “zuiver pharmaceutische afdeeling” aldaar. Nieuwkomers dat jaar waren Brocades en Stheeman met een middel tegen jicht gebaseerd op mierezuur, alsmede de Amsterdamsche Chininefabriek die er zijn nieuwe versuikerde kininetabletten introduceerde. Onder de recidivisten treffen we dan de firma GABA met de toen al bekende Wybert-tabletten. De meest exotische standhouder was echter ongetwijfeld de N.V. Utrechtse Asphaltfabriek die er zijn koolteerprodukten ten toon spreidde.

Social media & sharing icons powered by UltimatelySocial