Weinig apothekers zullen zich nu nog bezighouden met de kwantitatieve scheiding van zink en koper, maar in deze aflevering treffen we daarover toch een 9-pagina groot artikel aan. De basis daarvan betreft de verschillende oplosbaarheid van zinksulfide en kopersulfide in zuur milieu. De oudere lezers van deze blog hebben waarschijnlijk, net als ik in 1971, in de opleiding tot apotheker, geleerd om metaalionen te identificeren dan wel te scheiden met het illustere H2S-systeem.
Het is niet onmogelijk dat die oudere lezers dan ook nog eigenhandig geleerd hebben, met het “Toestel van Liebau”, tabletten te maken. Dit toestel, waarover in deze aflevering wordt geschreven, was destijds in sommige apotheken in gebruik om kleine hoeveelheden gecomprimeerde tabletten te vervaardigen. Tabletten waren in 1922 nog een ongebruikelijke doseervorm en verwezen wordt dan naar “Schröders Leerboek der Receptuurkunde (1913)” waarin wij lezen dat : “De bereiding van geneesmiddelen in gecomprimeerden staat is, volgens de algemeene opvatting, van Amerikaanschen oorsprong, en als eerste toepassing van deze mechanische kracht wordt veelal gewezen op het samenpersen van geneeskrachtige kruiden bij de Quakers”. Beschreven wordt een modificatie van dit toestel waardoor tabletten van ieder gewicht konden worden vervaardigd.
Meer over geneeskrachtige kruiden treffen we in deze aflevering aan in een referaat over kweepeerzaden (Semen cydoniae). Voor het eerst worden deze genoemd door Dioscorides (40 – 90 AD), de grondlegger van de farmacognosie, en later in de Perzische farmacopee (1681). In de Talmoed worden kweeperen als “appels van Kreta” aangeduid en ook met de “gouden appelen in zilveren gebeelde schalen” uit Spreuken 25 werden mogelijk kweeperen bedoeld. Van de zaden van de kweepeer werd een mucilago bereid die werd toegepast bij verkoudheden, alsmede uitwendig bij brandwonden, blaren, oogaandoeningen en huidziekten. In Portugal werd de kwee aangeduid als marmelos waarvan dan weer het woord marmelade is afgeleid.
