Tegen een Amsterdamse apotheker werd proces-verbaal opgemaakt vanwege het ontbreken van een rooster voor de arbeidstijden voor personeel beneden 18 jaar dat werkzaam is in een ruimte, niet onmiddellijk behoorend tot de apotheekruimte, bijv. een spoelhok. Volgens de toen geldende leerplichtwet (sinds 1901) waren kinderen slechts van 6 – 12 jaar leerplichtig. Voor die tijd gold weliswaar de Kinderwet van Van Houten (1874), die arbeid voor kinderen tot 12 jaar verbood, maar die bleek nauwelijks te handhaven door gebrekkige controle en bovendien gold het verbod alleen voor fabrieken en werkplaatsen. De leerplichtwet, die beter functioneerde, werd met 50-49 stemmen aangenomen, doordat een tegenstander (Francis David Schimmelpenninck) van zijn paard was gevallen en daardoor niet kon stemmen. Het paard is verstandiger dan zijn meester zeiden toen voorstanders van de leerplichtwet. De afbeelding onder toont Het Lucifermeisje (schilderij van Floris Arntzenius ca. 1890): een gehandicapt meisje verkoopt lucifers in Den Haag.
In een uitgebreid artikel, overgenomen uit de Süddeutsche Apothekers Zeitung, wordt de toenmalige “oeconomische beteekenis der pharmacognosie” uit de doeken gedaan. In 1913 werd voor een totaal van 232 miljoen goudmarken (ca. 134 miljoen toenmalige guldens ≡ 1.563 miljoen euro nu) aan geneeskrachtige en technische gewassen in Duitsland geïmporteerd. Hoofdleveranciers waren toen Oostenrijk-Hongarije voor plantaardige grondstoffen terwijl Belgische droogerijen een groot aandeel van de gedroogde materialen verzorgde. Daarnaast waren Frankrijk en Italië belangrijke leveranciers van plantaardige materialen. Nederland wordt in dit artikel wel genoemd als leverancier maar niet met dezelfde betekenis als bovengenoemde landen.